De 7 werken van barmhartigheid doorheen Gent

De 7 werken van barmhartigheid doorheen Gent

Speluitleg

 Link met het thema

“Ten Voeten uit” daagt ons uit om dienstbaar te zijn naar onze medemens, naar de ander, naar de zwakkere in onze samenleving. Wat kan voor ons christenen een betere leidraad hiervoor zijn dan de 7 werken van barmhartigheid?

Doelen

Jongeren tonen dat de 7 werken van barmhartigheid, zoals ze in de Bijbel vermeld staan, niet zo oudbollig zijn als ze klinken maar vandaag de dag nog steeds beoefend worden.

Jongeren maken kennis met mensen & organisaties die anderen een warm hart toedragen.

Jongeren leren de stad Gent beter kennen vanuit een christelijke ooghoek. 

Inleiding

De wandeling start bij “het huis van barmhartigheid” in Gent. Onderweg zijn er zeven stopplaatsen, die telkens aansluiten bij één van de zeven werken van barmhartigheid. Bij elke stopplaats geeft de begeleider een korte toelichting over de plaats zelf (dus nog niet over het werk van barmhartigheid). Hierna mag één van de deelnemers met de dobbelsteen gooien (zie bijlage). Die zal bepalen of ze zullen werken rond een tekst, een spel of een stelling.

Na deze werkvorm mogen de jongeren raden over welk werk van barmhartigheid het zou kunnen gaan. Een lijst van deze zeven werken is terug te vinden achteraan in hun wandelboekje. De jongeren vullen het correcte werk in dit wandelboekje in. Hierna is het mogelijk om als begeleider dieper in te gaan op het werk zelf. Dit kan historisch zijn, maar, bij voorkeur, ook heel actueel.

Routebeschrijving kort

In bijlage vindt u een plan met de aangeduide route en het wandelboekje voor de jongeren met de routebeschrijving a.d.h.v. foto’s. De concrete wegbeschrijving met straatnamen is hieronder nog eens kort samengevat. Normaal gezien heeft u dit niet nodig, daar de jongeren zelf de weg moeten zoeken, maar het kan een handig hulpmiddel zijn indien er onduidelijkheid heerst.

à START: huis van barmhartigheid (Kraanlei 79).

1)    Ga linksaf, de Kraanlei in (laat het water dus aan jullie linkerzijde). Op het einde van de straat ligt het Veerleplein recht voor u.

2)    Ga tussen dit Veerleplein (linkerkant) en het Gravensteen (rechterkant). Zo komt u in de Burgstraat.

3)    Sla de derde straat ‘Ramen’ links in. Op het einde van dit kleine straatje gaat u rechtsaf de Komijnstraat in. (= 1e stopplaats aan de linkerzijde: Poverello)

4)    Keer terug naar het begin van de Komijnstraat. Ga rechtsaf in de straat Ramen. Deze volgt u tot het einde.

5)    Steek de Poel over en volg de Oude Houtlei tot bijna op het einde. (= 2e stopplaats aan de rechterzijde: Franciscanenklooster)

6)    Volg de Oude Houtlei verder tot helemaal op het einde. Steek daar de straat over en steek vervolgens nogmaals over naar links, tot u in de Zandpoortstraat komt. (= 3e stopplaats aan de rechterzijde: Kringwinkel Ateljee)

7)    Vervolg uw weg en ga de tweede straat links in (Onderbergen). Steek over aan het einde van deze straat en ga rechtdoor (Onderbergen).                                  (= 4e stopplaats aan de rechterzijde: Het Pand)

8)    Sla rechtsaf wanneer u uit de tuin van Het Pand komt. Vervolg deze straat (Onderbergen) tot aan het Sint-Michielsplein. (= 5e stopplaats aan de rechterzijde: Sint-Michielsplein)

9)    Wandel rond de Sint-Michielskerk zodat u de Sint-Michielshelling (brug over de Leie) in het vizier krijgt. Ga deze brug over en blijf rechtdoor wandelen via de Cataloniëstraat. U passeert hierbij de Korenmarkt en de Sint-Niklaaskerk.

10) Sla net voor het Belfort (aan het Emile Braunplein) linksaf. (= 6e stopplaats aan de rechterzijde: De Mammelokker)

11) Keer dit kleine stukje terug, steek de straat over en ga rechtdoor de   Mageleinstraat in. Bewandel deze helemaal tot op het einde.

12) Steek de straat over en ga rechtdoor tot u op de Kalandeberg bent. (= 7e stopplaats aan de linkerzijde: Fontein)

 

à FINISH: Even voorbij de fontein staan bankjes. Deze kunnen gebruikt worden ter afsluiting van de wandeling.

De wandeling: inhoudelijk…

Bij het startpunt: Het huis van Barmhartigheid - Kraanlei (te zien vanaf de Zuivelbrug)

Wanneer u op de Zuivelbrug staat, kunt u het huis van barmhartigheid in al zijn glorie bewonderen. Het huis contrasteert qua thematiek sterk met het restaurant “De Hel” dat u aan de rechterkant kan zien.

Het huis werd gebouwd in 1661 door Tobis d’ Oosterlinck. De gevel werd opgetrokken in barokstijl. De panelen die de werken van barmhartigheid voorstellen, zijn vervaardigd uit zandsteen.

Van beneden naar boven en van links naar rechts kunt u de volgende werken van barmhartigheid onderscheiden: de hongerigen spijzen, de dorstigen laven, de naakten kleden, de vreemdelingen herbergen, de gevangenen bevrijden/bezoeken en de zieken bezoeken. Snuggere jongeren zullen opmerken dat er slechts zes werken te zien zijn i.p.v. zeven. Dit zevende werk, de doden begraven, werd pas in de middeleeuwen toegevoegd aan de werken van barmhartigheid, dit omwille van de vele pestepidemieën. Door het getal zeven gaf dit het geheel ook een sterkere symbolische geladenheid. Dit laatste werk werd onder de symbolische vorm van een urne op de nok van het dak aangebracht. U kan het best bij het begin van deze wandeling op dit element ingaan, omdat dit huisje niet het eindpunt van de wandeling is en de groep dus niet meer langs deze plaats passeert.

Het huis van barmhartigheid is vandaag de dag vooral bekend om zijn heerlijke snoepgoed. Deze befaamde Gentse snoepwinkel, ‘Temmerman’ genaamd, charmeert de Gentenaars en toeristen niet enkel met zijn typische Gentse lekkernijen (bv. Gentse mokken), maar ook met de nostalgische sfeer die het uitstraalt.

Bij stopplaats 1: De hongerigen spijzen: Poverello: Komijnstraat

Achtergrondinformatie voor de begeleider

Armoede en honger zijn iets van alle tijden. Doorheen de tijd hebben er altijd verschillende instanties bestaan die aan armenzorg deden. Zo waren er gasthuizen, broederschappen en gemeenschappen van geestelijken.

De armendissen (of Tafels van de H. Geest) waren één van de belangrijkste liefdadigheidsinstellingen. Vooral in periodes van hongersnood was voedsel bedelen één van hun prioriteiten. Andere initiatieven waren de “Kamers voor Huisarmen” (hulp aan huis), de godshuizen en de Bergen van Barmhartigheid.

Dikwijls waren deze kerkelijk georganiseerd, maar er waren ook vele niet-kerkelijke instellingen. Na de oorlog veranderde er veel. In 1925 werd de Commissie van Openbare Onderstand opgericht. Deze had vanaf toen een belangrijk aandeel in de armenzorg. Toen iets later ook de sociale zekerheid en wetgeving in een stroomversnelling kwamen, was vanaf 1950 het idee dat men zou omkomen van de honger bijna niet meer denkbaar.

Feit is alleszins dat, doorheen de tijd, steeds een kloof heeft bestaan tussen ‘zij die hebben’ en ‘zij die niet hebben’. Vandaag de dag ligt de levensstandaard bij de meesten onder ons erg hoog. Het woord honger kennen we niet en een gevarieerde voeding is een evidentie geworden, maar jammer genoeg lang niet voor iedereen.

Op wereldvlak leeft zo’n 80% van de wereldbevolking in armoede. Achthonderd miljoen mensen hebben honger en jaarlijks sterven veertig miljoen mensen de hongerdood. Honger is tegenwoordig niet zozeer het gevolg van een productietekort, maar eerder van het niet willen delen met elkaar. Acties als Broederlijk Delen roepen ons op om aandacht te hebben voor deze Noord-Zuidtegenstelling. Het wil niet zomaar financiële steun bieden of voedsel bedelen, maar wil vooral duurzame ontwikkeling bewerkstelligen, zodat mensen zelf kunnen groeien naar een beter bestaan toe.

In de Komijnstraat is het Gentse Poverellohuis gevestigd.

“Poverello” betekent letterlijk ‘kleine arme’. Het is de naam die men 800 jaar geleden aan Francisus van Assisi gaf. In België zijn er in totaal 14 Poverello-adressen. In 1978 begon Jan Vermeire samen met enkele medewerkers een dagonthaal in de Brusselse Marollen. Jan Vermeire groeide uit van een materialistisch, goddeloos dokter tot een hechte vriend van zij die niets of niemand meer hebben. Het levensverhaal van deze man zet ook vandaag de dag mensen aan in de eerste plaats te kiezen voor de ander.

Poverello wil in de eerste plaats tegemoet komen aan mensen die het moeilijk hebben en nergens meer terecht kunnen. Dit doet men concreet door hen tegen een symbolische prijs een maaltijd aan te bieden, maar evenzeer door hen een ondersteunend schouderklopje te geven.

In Gent (enkel dagonthaal) zijn er onder de bezoekers veel jongeren, waarvan verschillende kampen met drugsproblemen. Elke Poverello werkt met een groep vrijwilligers die instaan voor de keuken, de schoonmaak en het onthaal. In de verschillende huizen komen er dagelijks tussen de 60 en 140 mensen langs.

De hongerigen voeden betekent veel meer dan enkel de lichamelijke honger stillen. Omdat we bijna alles hebben wat ons hartje verlangd, denken we niets of niemand meer nodig te hebben. Nochtans is de geestelijke verarming en vereenzaming misschien nog nooit zo groot geweest als nu. Er blijkt een grote honger te zijn die van mensen uitgaat, een hunker naar gerechtigheid, naar warmte en geborgenheid, naar liefde in zijn pure vorm.

Werkvormen

Tekst

Krantenartikel

“Bijzondere kerst voor kansarmen –

Minderbedeelden in La Belle Epoque”

Aan de hand van onderstaande vragen kan er verder ingegaan worden op de inhoud van de tekst:

·      Wat vind je ervan dat er op diverse plaatsen kerstfeesten georganiseerd worden voor kansarmen en alleenstaanden?

·      Zou je hier zelf aan meewerken? (bv. als vrijwilliger)

·      Vind je dit een geslaagd kerstfeest?

·      Deze initiatieven zijn een concreet voorbeeld van “de hongerigen spijzen”. Waaraan merk je dat? (minderbedeelden en kansarmen worden getrakteerd op een kerstmaaltijd)

·      De genodigden krijgen meer dan alleen maar een maaltijd. Wat krijgen ze nog? (sfeer, muziek, intens samenzijn, een ‘warm’ kerstfeest)

·      Wat is de gelijkenis/tegenstelling tussen het kerstverhaal en dit kerstfeest? (Maria en Jozef zijn nergens welkom in de herbergen « de kansarmen worden uitgenodigd in restaurant La Belle Epoque in Ronse)

·      Zou je zelf een kansarme of alleenstaande uitnodigen bij je thuis op het kerstfeest?

Spel in QUIZ-vorm

1. Mensen die hier bij ons leven op de rand van de maatschappij noemen we…

               a. de tweede wereld

               b. de derde wereld

               c. de vierde wereld

               d. de vijfde wereld

Hier kan de begeleider ingaan op het verschil tussen de derde en de vierde wereld. Hierbij kan ook aangebracht worden dat men beter over de ‘derde wereld’ spreekt in termen als ‘de landen uit het Zuiden’ of  ‘het Zuiden’. We leven immers allen, rijk en arm, op één en dezelfde wereld. Enige nuance in deze begrippen is dus aangewezen.

2. Tijdens de adventsperiode loopt er jaarlijks een campagne van…

               a. 11.11.11

               b. Welzijnszorg

               c. Broederlijk Delen

               d. Damiaanactie

Bij deze vraag kan men ingaan op de werking, de doelen en de betekenis van deze vier organisaties (11.11.11: strijd tegen onrecht, Welzijnszorg: m.b.t. armoede dicht bij ons, Broederlijk Delen: m.b.t. landen uit het Zuiden, Damiaanactie: lepra- en TBC-bestrijding).

Men kan ook belichten wanneer de campagnes van deze organisaties telkens in de actualiteit komen en duiden waarom zij net in die periode van het kerkelijk jaar onder de aandacht gebracht worden (bv. Welzijnszorg in de adventsperiode, Broederlijk Delen in de vastenperiode).

3. Hoeveel mensen in België leven in armoede?(5)

               a. Méér dan 100.000

               b. Méér dan 300.000

               c. Méér dan 500.000

               d. Méér dan 700.000

Met deze vraag krijgen de jongeren een idee van de armoede dicht bij ons. Het kan belangrijk zijn om dat als begeleider bespreekbaar te maken en voor dit onderwerp ruimte te creëren.

4. Wat betekent het Italiaanse woord ‘Poverello’?

               a. gelijkwaardige

               b. kleine arme

               c. verstoten mens

               d. trooster

Hierbij kan verwezen worden naar de figuur van Franciscus van Assisië, die 800 jaar geleden werd aangesproken als Poverello. Nadat deze man al zijn bezittingen had weggegeven, ging hij leven tussen bedelaars en melaatsen, in navolging van Christus. Hij veranderde zijn zondige levenswijze van de ene dag op de andere.

5. Wie is de oprichter van Poverello?

               a. Don Giovanni Bosco

               b. een onbekende weldoener

               c. Jan Vermeire

               d. Bisschop Luc Van Looy

Hierbij kan de persoon van Jan Vermeire concreter belicht worden.  Men kan zijn levensverhaal eventueel ook gebruiken ter bespreking en naverwerking in de (klas)groep. Ook de andere figuren kunnen overlopen worden en in context geplaatst worden (Don Giovanni Bosco: vriend van de jeugd, de Salesianen trachten te leven naar zijn voorbeeld, Bisschop Luc Van Looy: bisschop van het bisdom Gent).

Stellingen

·      Geld geven aan bedelaars om eten te kopen heeft geen enkele zin. Daarmee helpt men hen niet uit hun armoede.

Deze stelling laat de jongeren nadenken over het feit dat enkel het geven van geld en voedsel niet voldoende is om mensen uit de cirkel van armoede te helpen. Veelal zijn een luisterend oor, een schouderklopje, een goede begeleiding en medemensen die in de samenleving ijveren voor meer respect en kennis rond armoede evenzeer noodzakelijk om de cirkel van de armoede te doorbreken.

·      “Een mens leeft niet van brood alleen”, zo staat in de bijbel (Lc 4, 4b).

Deze stelling kan geduid worden aan de hand van de figuurlijke inhoud van het werk dat hierboven is opgenomen.

Bij Stopplaats 2: De vreemdelingen herbergen: Paters franciscanen Minderbroeders - Oude Houtlei

Achtergrondinformatie

Door de eeuwen heen zijn mensen op de vlucht omwille van ras, politieke opvattingen of godsdienst. Ook in de bijbelse geschiedenis gaat het heel vaak over vluchten en herbergen. De Israëlieten zwerven door de woestijn, op zoek naar een nieuwe thuis. Wanneer ze die gevonden hebben, worden ze in ballingschap genomen, opnieuw weg van huis. Ook Jozef en Maria zoeken een plaats om hun kind ter wereld te brengen maar de herberg is vol.

Over de opvang van vluchtelingen tot en met de 18e eeuw is weinig gekend. Bepaalde kloostergemeenschappen, zoals de franciscanen, boden reizigers en vreemdelingen onderdak wanneer ze het nodig hadden. Mensen die over de straten zwierven op zoek naar een plek om te overnachten waren overgeleverd aan de goede wil van anderen. Ze werden vaak opgenomen in de huizen van arbeiders die de vreemdelingen onderdak wilden geven.

Sinds de 19de eeuw kennen we een massale arbeidsmigratie, in het begin sterk georkestreerd door de gastlanden die arbeidskrachten nodig hadden. De laatste jaren echter komen mensen naar het Westen om te ontsnappen aan het geweld of de uitzichtloze economische omstandigheden in hun land van herkomst. Vandaag de dag zijn vreemdelingen en vluchtelingen duidelijk aanwezig in onze maatschappij. De reactie van de burgers op dit fenomeen is sterk verschillend. De vrijwilligersorganisaties die vluchtelingen en vreemdelingen helpen bij de integratie staan voor een moeilijke opdracht. Het primaire doel dat ze voor ogen houden is gastvrijheid en waardering is hier een wezenlijk onderdeel van. De vreemdelingen zijn meestal op zoek naar betere levensomstandigheden en hopen die in het gastland te vinden. Dit vereist van de bewoners van het gastland respect voor het anders-zijn van de medemensen om hen zo een nieuwe thuis te kunnen bieden.

Je kan ook een vreemde zijn in je eigen land, in je eigen omgeving, in je eigen huis. Wanneer je jezelf door de mensen om je heen niet begrepen voelt kan je een bevreemdend gevoel over je krijgen. Je kan je afvragen of de mensen die dicht bij je staan je wel kennen, zijn ze geen vreemde voor jou net zoals jij er één lijkt voor hen?  Een vreemdeling herbergen is in dat opzicht eveneens een heuse opgave. Open staan voor de problemen van anderen is alvast een stap in de goede richting. Ook openstaan voor signalen die een persoon die zich niet begrepen voelt uitzendt, kan helpen. Wanneer de ander er nood aan heeft kan je een gesprek aangaan waarin iedereen kan en mag zeggen wat er in hem omgaat om zo tot een constructieve oplossing te komen.

Het klooster van de franciscanen was ook een toevluchtsoord voor hen die geen herberg konden vinden. De minderbroeders, zoals ze vaak genoemd werden, zijn ontstaan als een soort van boetebroederschap. Franciscus wilde geen orde stichten die aalmoezen aan de armen gaf, hij wilde zelf een arme onder de armen zijn. In de steden ziet men dat vanaf de 13e eeuw franciscanenkloosters gesticht worden, voornamelijk in de buurten van het proletariaat. Ook aan vreemdelingen werd hier vaak onderdak geboden wanneer ze geen plaats vonden om te verblijven.

Werkvormen

Tekst: “Vreemdelingen buiten”

Eens, daags voor Kerstmis,  is het dan toch gebeurd. Het was ’s avonds laat. Drie mannen staken het marktplein over. Bij de kerk hielden ze halt en spoten op de deur: “Eigen volk eerst!” En op de muur: “Vreemdelingen eruit!” Er vlogen stenen door de ramen van de Turkse winkel en in de brievenbus van het Chinese restaurant ontplofte een brandbom. Er heerste een akelige rust, toen de drie mannen verdwenen waren. De gordijnen van de omringende huizen werden dichtgeschoven. Niemand had iets gezien…

“Kom op, het is genoeg geweest. We zijn weg!”

“Waar wil je dan wel naartoe? Waar denk je dat we in dat zuidelijke land nog terechtkunnen?”

“Maar daar in het zuiden is toch onze thuis? Hier wordt het alle dagen erger! Wij doen gewoon wat op de muur staat: vreemdelingen eruit!”

En werkelijk, midden in de nacht komt er beweging in de kleine stad. De deuren van de winkels zwaaien open. Eerst komen de pakjes cacao naar buiten, dan de chocolade en de bonbons in kerstverpakking. Ze willen naar Ghana en West-Afrika, want daar horen ze thuis.

Dan volgt de koffie, de lievelingsdrank van het Vlaamse volk, met dozen tegelijk. Oeganda, Kenia, Colombia en Guatemala zijn hun heimat. Ook de ananas en de bananen kruipen uit hun kisten, evenals de druiven en aardbeien uit Zuid-Afrika. Bijna alle kerstlekkernijen zijn hun biezen aan het pakken. Appels, peren, kiwi’s, passievruchten: allemaal maken ze aanstalten op te stappen. De peperkoeken en saucijzenbroodjes twijfelen: ze mogen dan wel gemaakt zijn met Vlaams meel, maar krijgen hun smaak en specerijen uit Indië: kruidnagel, kaneel en peper. Een late Sinterklaas van speculaas krijgt tranen in de ogen. Hij is pas een échte halfbloed. Voorouders bij de oude Germanen, een Turkse voorvader uit Myra en verwant met de kerstman, de Amerikaanse

Santa Claus. Voor hem is het echt heel erg! Maar ook hij gaat, al weet hij – begrijpelijk genoeg – nog niet waarheen.

De volgende dag raakt het verkeer lelijk in de knoop. Studio Brussel moet alle programma’s schrappen om alleen nog maar verkeersberichten door te geven. Lange files Japanse auto’s, volgestouwd met allerlei audiovisuele apparatuur, begeven zich naar het oosten. De E19, de A12, de Kennedytunnel: alle wegen komen potdicht te zitten. Voetgangers in de straten van de grote steden worden gehinderd door de olie en benzine uit de benzinestations: ze vormen beken en vloeien terug naar Saoedi-Arabië en Koeweit. De vluchtleiding in de verkeerstoren van Zaventem is ten einde raad. De radarschermen zijn niet meer te ontcijferen: alle kalkoenen en kerstganzen vliegen terug naar Engeland en Polen, gevolgd door de oosterse tapijten die terug naar Teheran willen.

Maar de regering waakte. Dit keer was er een landelijk opgesteld rampenplan. Er zou benzine gehaald worden uit compost, hout, dode varkens, koeien, tarwe, aardappelen, frieten, groenten, keukenafval, kijk- en luistergeld, spaarcenten; kortom: uit alles. Het mocht echter niet baten. Alle auto’s vielen uit elkaar. Alles wat uit aluminium vervaardigd was, trok terug naar Rusland, het koper naar Zimbabwe, het ijzer naar Brazilië, de rubberen onderdelen naar Congo. Bovendien nam het buitenlandse asfalt de wijk naar waar het vandaan kwam.

Na drie dagen was de Uittocht voltrokken. Net op tijd voor Kerstmis. Niets dat aan vreemdelingen herinnerde, was nog in het land aanwezig. Eigenlijk was er niet veel meer in het land aanwezig! Behalve dan de kerstbomen van eigen bomen, en wat appelen en noten. Wel gezond, zeker weten, maar een beetje weinig en niet al te feestelijk. De mensen zongen stiekem “Stille nacht, heilige nacht’, want eigenlijk is dat een Oostenrijks liedje.

Alleen één vreemd stel bleef: Maria, Jozef en hun zoontje Jezus. Uitgerekend drie joden. “Wij blijven”, zei Maria, “want als wij ook nog weggaan, wie zal er dan de weg nog terug kunnen wijzen?”

De originele Duitse tekst van dit sprookje, geschreven door Helmut Wöllenstein, verscheen in Katechetische Blätter (1993)

onder de titel “Märchen vom Auszug alles Ausländer”. Het sprookje werd voor Vlaanderen vertaald en bewerkt door Nest Van Loo.

Deze tekst toont de jongeren “een multiculturele wereld is een rijke wereld” aan. Onze maatschappij met al zijn gewoonten is een product van verschillende culturen en dat zorgt voor onze “rijkdom”. Terwijl er in onze samenleving vaak ongenoegen geuit wordt tegen vreemdelingen, zijn we er ons niet van bewust dat we veel aan hen te danken hebben. De mannen in het verhaal spuiten op de muren van de kerk “Vreemdelingen buiten!”, maar willen zij de vreemde producten ook buiten?

Verwerking tekst

Aan de hand van onderstaande vragen kan er verder ingegaan worden op de inhoud van de tekst. Opnieuw is het aan de begeleider eventuele aanvullingen te doen.

·      Wat gebeurt er precies in het verhaal?

·      Wat is de kern van het verhaal? Wat wil de schrijver precies vertellen?

·      Kan je begrijpen waarom die mannen de slogans op de deuren spuiten?

·      De kern van het verhaal kan samengevat worden in de slogan “Een multiculturele wereld is een ‘rijke’ wereld”. Probeer dat eens uit te leggen.

Spel: Verover je plaats in de kring

De jongeren (maximum 10) vormen een gesloten kring, een ringmuur waar niemand doorheen kan en mag. De groep kan in stilte enkele strategieën afspreken om hun ondoordringbaarheid te bewaren. Eén of twee vrijwilligers speelt ‘vreemdeling’ en moet proberen in de kring te geraken. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, overleggen, duwen, trekken, kietelen, medelijden opwekken, … De oefening duurt in het beste geval tot de buitenstaander een plaats in de kring veroverd of verkregen heeft. De rest van de jongeren observeert de gedragingen van de deelnemers. Nadien volgt een evaluatiegesprek met de volledige groep. De bedoeling van dat gesprek is: de jongeren inzicht doen krijgen in de gevoelens die gepaard gaan met uitsluiting. Bij deze oefening was dat slechts op kleine schaal, maar wanneer vluchtelingen niet aanvaard worden in een land, is het veel grootschaliger.

Om dit gesprek te starten kan er gebruik gemaakt worden van volgende vragen.

Aan de vreemdeling:

·          Hoe voelde je jezelf toen je in de kring moest binnenraken en dat maar niet lukte?

·          Hoe voelde je jezelf toen je er uiteindelijk toch binnen kon raken?

Aan de kring:

·          Hoe voelde je jezelf toen je de vreemdeling niet mocht binnenlaten?

·          Hoe voelde je jezelf toen hij uiteindelijk toch binnen kon raken?

·          Was je het altijd eens met de beslissingen die genomen werden door de groep?

·          Had je soms een gevoel van medelijden ten aanzien van de vreemdeling?

Aan de volledige groep:

·          Beoordeel de tactiek van de vreemdeling. Zou jij het anders aangepakt hebben?

·          Beoordeel de tactiek van de groep. Zou jij het anders aangepakt hebben?

·          Herken je tactieken die door mensen in de samenleving ook gebruikt worden?

Stellingen

·          Vreemdelingen moeten zich aanpassen aan onze gewoontes of ze moeten terugkeren naar hun land van herkomst.

Deze mening is veelgehoord. Veel mensen halen dit argument aan wanneer er naar hun houding tegenover vreemdelingen gevraagd wordt. Het probleem in deze stelling ligt er hem in dat de immigranten niet naar ons land komen met de intentie zich aan onze gewoontes aan te passen. Meestal komen ze hier wonen omdat ze een beter leven wensen voor hun familie en hun gezin. Er mag echter niet afgedaan worden aan het belang van het spreken van dezelfde taal om op die manier tot een goede samenleving te komen. We leven in een multiculturele wereld en het is belangrijk dat de jongeren zich daarvan een beeld kunnen vormen en kunnen uitmaken wat zij daarvan vinden.

·          Je kan ook een vreemdeling zijn in je eigen land maar daar kies je zelf voor.

Het is een feit dat ook autochtonen zich soms een vreemdeling voelen in hun eigen land. Wanneer ze zich niet begrepen voelen of uitgesloten worden kan men zich niet meer goed voelen op de plaats waar men woont. Ook in de klas kan dit het geval zijn. Wanneer een jongere in de groep niet aanvaard wordt, kan hij zich ook een vreemdeling voelen.

Bij Stopplaats 3: De naakten kleden: Kringwinkel Ateljee – Zandpoortstraat

Achtergrondinformatie

Er is niet veel geweten over hoe mensen vroeger omgingen met het werk ‘de naakten kleden’. Waarschijnlijk gaven de rijken soms oude kleding weg aan de armen, net zoals ze voedsel of geld zouden schenken als aalmoes. Dit deden de rijken vooral om hun plaats in de hemel te veroveren.

Daarnaast waren het vooral de kloosters die de zorg voor de armen op zich namen. Nu zien we dat dit werk vooral tot uiting komt in het weggeven van kleding die men niet meer draagt. Dit kan op vele manieren. Mensen geven ze mee bij een inzameling, brengen ze naar een kledingcontainer of geven ze af aan sociale centra (bijvoorbeeld De Tinten vzw, Toontje vzw, Tele-kleding, …). Zo komen ze uiteindelijk bij hun nieuwe eigenaars terecht.

Om dit werk van barmhartigheid te behandelen, stoppen we aan de kringwinkel Ateljee in de Zandpoortstraat. Dit is een keten die zich over heel Vlaanderen uitstrekt en die enkele jaren geleden ontstond uit de reeds bekende kringloopwinkels. Twee derde van deze kringloopwinkels zijn nu vertegenwoordigd in de kringwinkels. Het idee van de kringloopwinkels ontsproot in Nederland en kende in de jaren ’80een sterke opgang. Alle kringloopwinkels streven volgende doelstellingen na:

-      Door hergebruik de afvalberg verkleinen: In onze maatschappij worden goederen zeer snel afgeschreven, wat de afvalberg steeds groter maakt. Bovendien vraagt de aanmaak van altijd weer nieuwe goederen veel energie en grondstoffen. De kringwinkels willen door het hergebruiken van producten enerzijds de afvalberg verkleinen en anderzijds de spiraal van steeds maar nieuwe producten kopen, doorbreken.

-      Nog bruikbare goederen aan een interessant prijsje verkopen: Iedereen kan in de kringwinkels toffe spulletjes vinden tegen zeer schappelijke prijzen. De kringwinkels garanderen daarbij dat de goederen die ze aanbieden nog van een degelijke kwaliteit zijn.

-      Arbeidsplaatsen creëren: Een kringwinkel telt gemiddeld zo’n dertig medewerkers. Ze stellen hun arbeidsplaatsen vooral open voor mensen die om de één of andere reden moeilijk in het gewone arbeidscircuit kunnen stappen. Deze mensen bieden ze eerst een degelijke opleiding aan. Door de vaste voltijdse werkaanbieding die deze werknemers krijgen aangeboden, doen ze ook werkervaring op, wat van pas kan komen wanneer ze later een andere job willen uitoefenen.

De kringwinkel waar we tijdens onze wandeling stoppen, biedt naast tweedehandskledij ook boeken, cd’s, huisraad en zelfs meeneemmaaltijden aan.

Je kan mensen ook figuurlijk geen kleren geven. Hen in de kou laten staan en hen alleen laten ploeteren in hun problemen. Naakten in deze situatie kleden is eerst en vooral hen een stem geven, bereid zijn deze mensen terug waardigheid en status toe te kennen. Zo bouwen ze ook hun zelfvertrouwen terug op. Het is belangrijk dat er naar deze mensen geluisterd wordt en dat ze ook worden samengebracht om met elkaar te praten en steun te zoeken bij elkaar. Mensen die kansarm zijn, die weinig financiële middelen hebben, raken vaak geïsoleerd. Ze worden afgesloten van de maatschappij doordat ze de kansen niet hebben om bijvoorbeeld mee te doen aan de culturele, sociale, economische, … activiteiten. Een sociaal leven leiden kost immers geld!

Werkvormen

Tekst: “Sint Martinus”

Dit is het verhaal van Sint Martinus, een Romeinse soldaat. Tijdens één van zijn veldtochten kwam hij een halfnaakte bedelaar tegen. Deze vroeg hem om een aalmoes. Martinus had echter niets bij zich dan zijn wapen. Toch wou hij de bedelaar iets schenken en dus sneed hij met zijn zwaard zijn warme soldatenmantel in twee gelijke delen. Hij kon hem maar één stuk schenken aangezien in die tijd slechts de helft van de kleding persoonlijk bezit was, de andere helft was bezit van de keizer. Hij gaf de bedelaar met andere woorden al zijn persoonlijk bezit. ’s Nachts verscheen Christus in Martinus zijn droom met de helft van zijn mantel om zich heen geslagen. Hij zei tot hem: “Wat je voor de geringste van mijn broeders hebt gedaan, dat heb je voor Mij gedaan”. De volgende dag nam Martinus een besluit en begon een leven als monnik.

Verwerking tekst

Aan de hand van onderstaande vragen kan er verder ingegaan worden op de inhoud van de tekst. Opnieuw is het aan de begeleider eventuele aanvullingen te doen.

·      We zien dat Martinus in dit verhaal een persoon helpt die hij helemaal niet kent. Heeft iemand van jullie dat ook al gedaan?

·      Verder zien we dat Sint Martinus er wel heel veel voor over heeft om deze bedelaar te helpen. Zouden jullie zo ver kunnen gaan om iemand te helpen? Maakt het veel verschil uit of je die persoon kent of niet?

·      Denk er even over na wat jullie beschouwen als jullie dierbaarste bezit. Beeld je daarna in dat iemand heel hard zou geholpen zijn met dit bezit, zou je het dan kunnen afstaan?

Spel

Voor dit spel kijkt u best eerst even naar het materiaal dat u vindt in bijlage. Dit materiaal bestaat uit vijf foto’s, vijf kaartjes met een deel van de wereld erop vermeld en vijf kaartjes met namen van volkeren erop getypt.

Het is de bedoeling dat deze foto’s en kaartjes aan de jongeren worden uitgedeeld (elke leerling krijgt een kaartje of een foto). Er zal blijken dat er steeds een volk, een werelddeel en een foto samen hoort. Het is nu aan de jongeren om de andere personen te zoeken die een kaartje of foto hebben die bij hun foto of kaartje hoort. In bijlage hoort de eerste foto bij het eerste volk en bij het eerste deel van de wereld, zo ook met de tweede, derde, vierde en vijfde foto.

De opdracht kan hierna nog worden uitgebreid. Indien de groep uit vijftien personen bestaat, kunnen aan de hand van deze werkvorm groepjes worden gevormd. Indien er minder of meer jongeren zijn, kunnen ze eventueel op een andere manier in groepen worden verdeeld, bijvoorbeeld volgens de kleur van hun broek. Daarna kiest elk groepje een bevolkingsgroep die ze kennen. Vervolgens mag elk groepje de kledingstijl van zijn gekozen bevolkingsgroep beschrijven, waarna de rest van de groep raadt over welk volk het gaat.

De begeleider kan over deze opdracht een gesprek starten aan de hand van de volgende vragen:

·      Wat zijn de redenen waarom mensen in andere landen andere kledij dragen? Bv. om hun eigenheid te benadrukken, omdat het klimaat daar anders is, omdat er in andere landen een ander modegevoel heerst, …

·      Wat is het verband tussen de kledingstijlen die te zien zijn op de foto en het werelddeel waarin deze mensen leven?

Daarna kan de begeleider erop wijzen dat er ook in dit land mensen met heel verschillende kledingstijlen zijn. De leerlingen kunnen nadenken over hoe dit komt. Bijvoorbeeld ook om de eigenheid aan te tonen, omdat iedereen een andere stijl heeft, omdat niet iedereen evenveel financiële middelen heeft, … Bij dit onderwerp kan er door de begeleider ook verwezen worden naar subculturen, soms hebben jongeren  bepaalde kledingstijlen die hen onderscheiden van andere jongeren.

Stellingen

·          Organisaties zouden kleren nooit zomaar mogen weggeven, de mensen zouden er tenminste iets voor moeten betalen.

De begeleider kan deze discussie stimuleren aan de hand van de volgende bijkomende stellingen:

-          Wanneer wij kleren weggeven, krijgen we er toch ook niets voor, dus waarom zouden die mensen er iets voor moeten betalen.

-          De kansarme mensen die deze kleren willen, zouden er misschien graag iets voor betalen, omdat ze dan niet zo’n groot schuldgevoel hebben.

-          Niets in het leven is gratis, wij moeten ook betalen voor onze kleren, ze krijgen ze al zo goedkoop.

-         

·          Mensen met problemen kan je enkel helpen door naar hen te luisteren, op die manier kunnen ze hun problemen eens vertellen en voelen ze zich niet meer zo alleen.

Deze stelling verwijst naar de figuurlijke betekenis van dit werk van barmhartigheid. Mensen niet in de kou laten staan. Het is de bedoeling dat de jongeren beseffen dat het inderdaad belangrijk is dat deze mensen een luisterend oor vinden en dat ze hun verhaal kwijt kunnen, maar dat er ook andere manieren zijn om hen te helpen. Dit gebeurt dan best in samenspraak met de mensen zelf.

Bij Stopplaats 4: De zieken bezoeken: Het Pand – Onderbergen

Achtergrondinformatie

De mens is een kwetsbaar wezen, ziek zijn overkomt ons allemaal wel eens. Wanneer een persoon ernstig ziek wordt, komt hij in een totaal andere wereld terecht, een wereld van dokters, verplegers en onderzoekers.

In het verleden was ziekenzorg een aangelegenheid van de Kerk. Kloostergemeenschappen, zoals de zusters Bernardinnen in Oudenaarde, zetten zich in voor de zieke medemensen en verzorgden ze zo goed mogelijk. Vooral omstreeks de Belgische onafhankelijkheid waren er verschillende religieuze congregaties die zich met de verzorging bezighielden. De nadruk lag daarbij vooral op genezing en minder op begeleiding. Mensen die ernstig ziek zijn, zowel vroeger als nu, kampen met levensvragen, zoals “Waarom moet mij dat overkomen?”. Op die vragen werd vroeger geen antwoord gezocht vanuit de ziekenzorg.

Een zieke bezoeken is vandaag de dag niet zo evident meer. De mensen komen niet graag in contact met een zieke omdat die hen duidt op de eigen kwetsbaarheid en eindigheid. De absolute grondhouding wanneer je een zieke bezoekt is luisteren. De zieke zit met veel vragen en problemen en moet de kans krijgen dat te verwoorden. Er schieten vragen door hun hoofd omtrent het leven en ook omtrent de dood. “Waarom moest dat nu juist mij overkomen?” is een veelgestelde vraag waar geen antwoord op te formuleren valt. De zieke moet zelf kunnen bepalen waarover het gesprek gaat en de bezoeker moet daarin meegaan. Bij terminaal zieke mensen wordt vanuit het ziekenhuis zelf veel aandacht besteed aan begeleiding. De houding van hulpverleners verandert van ‘genezen’ naar een houding van ‘comfort geven’. De mens komt steeds meer centraal te staan. Het moment om afscheid te nemen komt steeds dichter en de patiënt wordt hierin samen met zijn familie begeleid. Een team van dokters, verpleegkundigen, vrijwilligers en pastores staan dag en nacht klaar voor de zieke en houdt zijn individueel proces nauwlettend in de gaten. De nabijheid die hier gegeven wordt kan door de patiënt ervaren worden als Gods liefde en hieruit kunnen opnieuw krachten geput worden die hem verder kunnen dragen. Ook de geest van Jezus spreekt uit dit nabij-zijn. De evangelies staan vol van verhalen van Jezus die zieken helpt en geneest door zijn aanraking.

Zieken bezoeken kan ook figuurlijk opgenomen worden. Een zieke persoon hoeft niet steeds iemand te zijn die in het ziekenhuis opgenomen is. Een mens kan ook ziek zijn van twijfel, onmacht of angst. In de geestelijke werken van barmhartigheid zien we dit ook terug komen. We spreken hier namelijk van ‘lastdragenden helpen’. Een zieke kan door zijn problemen een hevige last op zijn schouders dragen. De zieke op zo een moment bezoeken is zijn last mee helpen dragen door aanwezig te zijn, te luisteren en, indien mogelijk, het probleem mee te helpen oplossen. 

Onze stopplaats tijdens de wandeling is een voorbeeld van een ziekenhuis uit het verleden. Het Pand begint zijn geschiedenis namelijk als een ziekenhuis. In 1201 werd naast het kapelletje van St. Michiels een hospitaal opgericht met de naam “Uten Hove Hospitaal”, genoemd naar de stichter, Kanunnik van Utenhove. Dit blijft bestaan tot 1228, wanneer het verhuist naar de oude Bijloke. Van de periode wanneer het Pand diende als hospitaal is weinig gekend. Na de verhuis namen de dominicanen er hun intrek. Zij verbleven daar tot 1822, toen werd P.D. Velleman de nieuwe eigenaar. Op 25 januari 1963 werd de Gentse Universiteit de volgende eigenaar en zij bezitten het gebouw vandaag de dag nog steeds. Nu vinden we daar onder andere het museum van de geschiedenis van de geneeskunde in terug.

Werkvormen

Tekst

Hallo,

Ik ben Ann, spelbegeleidster in het ziekenhuis van Bonheiden en ook wij hebben hier het geluk wekelijks onze twee cliniclowns over de vloer te krijgen. De meeste kinderen vinden dit heel aangenaam, ze vinden het spel van de clowns tof en zo vergeten ze ook de pijn. Ze kunnen eventjes lachen en dat is veel waard. De clowns weten echt hoe ze kinderen kunnen opbeuren. Op zo een moment liggen een lach en een traan dicht bij elkaar.

Ook voor de ouders is het heel erg leuk, ze spelen steeds mee met de clowns en kunnen zo ook hun zorgen even vergeten. En ook het verplegend personeel vindt het heel aangenaam, iedereen begint eigenlijk spontaan te lachen als onze clowns op bezoek komen.

Het belang van de cliniclowns is heel erg groot. Een ziekenhuisopname is voor een kind vaak een negatieve ervaring. Het personeel zet zich in om het zo weinig mogelijk negatief en indien mogelijk zelfs positief te maken. De cliniclowns maken daar een wezenlijk onderdeel van uit.

Deze getuigenis komt van een persoon die wekelijks in contact komt met de cliniclowns. De clowns zijn niet meer weg te denken op de kinderafdeling in verschillende ziekenhuizen in Vlaanderen.

Cliniclowns bieden aan zieke kinderen een moment van afleiding en ontspanning. Ook gehospitaliseerde kinderen moeten de kans krijgen zich kind te voelen. Bovendien kan afleiding ervoor zorgen dat de kinderen, doordat ze minder gespannen zijn, minder pijn ervaren. De clowns verzinnen steeds een geïmproviseerd spel en proberen in te spelen op allerlei aanwezige gevoelens. Ze zijn een aanvulling op de zorg die door het vaste team van de afdeling geboden wordt. De organisatie beschikt momenteel over zeventien clowns die dagelijks bij gehospitaliseerde kinderen op bezoek gaan.

Verwerking van het fragment

De jongeren kunnen dieper ingaan op het werk “Zieken bezoeken” aan de hand van enkele vragen over de tekst. Het is ook belangrijk te peilen naar de ervaringen van de jongeren zelf, ze zijn misschien zelf al eens opgenomen geweest in het ziekenhuis. Als begeleider kan je hierbij vertrekken van de beginsituatie van iedere jongere die in de loop van het schooljaar steeds meer invulling gekregen heeft.

·     Is iemand van jullie al eens opgenomen geweest in het ziekenhuis?

o    Vond je dat een leuke ervaring?

o    Heb je lang in het ziekenhuis verbleven?

o    Zijn er toen cliniclowns op bezoek geweest?

§  Indien ja, hoe vond je die ervaring?

·     Vind je de organisatie van de cliniclowns een goed initiatief?

·     Waarom wel / niet?

·     Denk je dat hun grappen en grollen echt iets uithalen voor de zieke jongere en de ouders?

Op deze vragen kan steeds dieper ingegaan worden, afhankelijk van het antwoord van de jongeren.

Spel

Als je op ziekenbezoek gaat zijn er heel wat tips waar je rekening moet mee houden. In deze werkvorm vormen die tips het uitgangspunt. Iedere jongere krijgt op een kaartje één tip te zien. Ze lezen/bekijken hun kaartje eerst in stilte en denken er vervolgens bij zichzelf over na. Mogelijke richtvragen die vooraf door de begeleider aangereikt worden:

·         Heb ik deze tip reeds toegepast wanneer ik eens op ziekenbezoek ging?

·         Vind ik deze tip waardevol voor een volgend ziekenbezoek?

Vervolgens leest iedereen zijn ontvangen tip voor. De begeleider toont ter verwerking een strip waarin er gezondigd wordt tegen enkele tips. Het is aan de jongeren uit te vissen welke tip de personages vergeten.

Stellingen

Als je op ziekenbezoek gaat zijn er veel elementen waar je extra aandacht moet aan besteden. Hieronder vindt u een oplijsting van enkele bruikbare tips. Het is de bedoeling dat de jongeren over enkele tips hun mening proberen te verwoorden. Sommige tips zijn misschien wat minder bruikbaar. Vraag bij de voorlegging ervan in de eerste plaats naar de persoonlijke toepassing ervan. Vervolgens kunnen de jongeren verwoorden of het om een bruikbare tip gaat of niet.

Op ziekenbezoek

1. Vraag duidelijk of je gelegen komt.

2. Trek je jas even uit, ook al heb je gezegd dat je maar even blijft. Dit brengt wat rust en geeft het gevoel dat je tijd wil maken voor elkaar.

3. Ga niet met een hele bende de kleine ziekenkamer binnen.

4. Als er verschillende mensen op bezoek zijn, zet je dan allemaal aan dezelfde kant van het ziekbed, de zieke moet dan maar naar één kant kijken.

5. Zorg ervoor dat de zieke niet in het licht moet kijken.

6. Zit niet te wiebelen tegen het bed van de zieke, zet je ook niet op het ziekbed.

7. Bezoek een zieke liever wat méér in plaats van één urenlang bezoek.

8. Bedwing je ongezonde nieuwsgierigheid over de aandoening.

9. Spreek met de zieke over dingen die hem aanbelangen en niet over de laatste nieuwtjes uit je omgeving.

10. Als bezoeker ben je geen dokter, laat dus alle medische raadgevingen over aan diegenen die er bevoegd toe zijn.

11. Rook niet aan een ziekbed.

12. Praat met de zieke niet over je eigen zorgen.

13. Als je een geschenk meeneemt, kies dan een passend geschenk.

14. Doe niet te zeemzoeterig tegen de zieke.

15. Durf opkomen voor de rechten van de zieke en spreek waar nodig ook het ziekenhuispersoneel aan.

16. Vraag de zieke eens of hij dorst heeft of dat je zijn kussen eens moet opschudden.

17. Zorg ervoor dat je de juiste vragen stelt zodat de zieke zijn verhaal ‘kan’ vertellen.

Bij stopplaats 5: De doden begraven - Sint-Michielsplein

Achtergrondinformatie

Mensen hebben het steeds belangrijk gevonden hun doden een respectvolle en gepaste uitvaart te bezorgen. Toch is het begraven van de doden oorspronkelijk geen werk van barmhartigheid, het wordt bijvoorbeeld niet vermeld in Mt 25, 31 – 46. Het werd pas als zevende werk toegevoegd tijdens de Middeleeuwen. Na de Zwarte Dood werd het zeer belangrijk de doden te begraven op een hygiënische manier, met als bedoeling de pestepidemie in te perken. Een tweede mogelijke reden waarom dit werk werd toegevoegd, is de hogere symbolische waarde die de werken krijgen door het heilige getal zeven eraan te koppelen. Aan deze stopplaats is het dan ook wenselijk nogmaals te verwijzen naar het huisje van barmhartigheid, waar de jongeren slechts zes werken zagen afgebeeld en daarna uitgelegd kregen waarom het zevende werk werd toegevoegd. Als bron om ‘de doden begraven’ als zevende werk toe te voegen werd het oudtestamentische boek Tobit gebruikt. Het staat vol met aansporingen om de doden te begraven. Een stuk uit dit boek hebben we gekozen om de werkvorm ‘Tekst’ uit te werken.

Reeds tijdens de Vroege Middeleeuwen, in het Romeinse Rijk, waren de wetten rond begraven zeer strikt. Het was verboden iemand te begraven binnen de stadsmuren, waardoor vooral de toegangswegen naar de stad volgebouwd stonden met grafmonumenten. Ook de christelijke martelaren werden buiten de stad begraven. Om deze martelaren te eren, werd een kerk boven hun graf opgetrokken. Daaruit ontstonden de graven binnen de kerken. Geleidelijk aan werden de kerken terug binnen de stadsmuren opgetrokken, ter bescherming. De graven volgden met de kerken en vanaf toen werden de ‘belangrijke’ doden binnen de kerk begraven. Dit binnen de stadsmuren en binnen de kerk begraven van de doden werd echter verschillende malen aangeklaagd,

Zo ook door de bisschop van Orléans, Theodulfus, die klaagde dat de kerken echte kerkhoven waren geworden en die aan het einde van de 8ste eeuw stelde dat men vanaf dan enkel nog buiten de kerk zou worden begraven. De graven die reeds in de kerken aanwezig waren, mochten evenwel blijven bestaan. De doden werden gedurende de volgende eeuwen rond de parochiekerk op het kerkhof begraven. Deze begraafplaatsen raakten echter overvol en de hygiëne kon niet meer worden bewaard. Het was Jozef II die er uiteindelijk voor zorgde dat de kerkhoven voortaan buiten de binnenstad kwamen te liggen. Ook in Gent zien we dat de laatste kerkhoven onafhankelijk van kerken aan de rand van de stad worden aangelegd, zoals bijvoorbeeld de Westerbegraafplaats op de baan Gent-Eeklo.

De doden een gepaste uitvaart bieden, is sedert het begin een zaak van godsdienst geweest. Denk maar aan de kerkdienst die in een christelijke gemeenschap bij de begrafenis hoort. Het werd dan ook een christelijk werk van barmhartigheid. Toch heeft de kerk zich gedurende een periode in de geschiedenis onbarmhartig gedragen door bepaalde personen geen waardige christelijke uitvaart te bieden (bijvoorbeeld doodgeboren kinderen die het doopsel niet hadden ontvangen, personen die zelfmoord pleegden). Deze konden niet rusten in de gewijde grond op het kerkhof, maar werden elders in ongewijde grond begraven. Gelukkig kreeg de diaconie de overhand en stelde de kerk haar diensten weer voor iedereen open.

Tegenwoordig zien we dat de mensen nog steeds veel aandacht besteden aan de uitvaart van hun dierbaren. Vele mensen stellen zelf een viering samen om hun vrienden of familie een passende uitvaart te bezorgen. Door de opkomst van onder andere palliatieve zorgen wordt het onderwerp ook bespreekbaarder gemaakt en niet meer weggestopt. Wel zien we dat dit werk van barmhartigheid gedurende de geschiedenis sterk evolueert. Mensen vinden het belangrijk hun dierbaren een gepaste uitvaart te bezorgen en daardoor wordt het ook een onderwerp waarover wordt nagedacht en waarbij steeds nieuwe methodes worden gezocht. Zo wordt de crematie, ontstaan uit hygiënische en economische overwegingen, in de christelijke cultuur meer en meer uitgevoerd.

De plaats waar op deze wandeling wordt gestopt om dit werk te behandelen, is het Sint-Michielsplein. Ook hier lag vroeger een kerkhof dat bij de Sint-Michielskerk hoorde. Dit was een armenkerkhof, want het is geweten dat de rijkste burgers zich een plaatsje binnen de kerk konden betalen. Indien er genoeg tijd is, kan de groep een bezoek brengen aan de kerk, waar de graven nog goed te zien zijn. Net zoals de andere kerkhoven in de binnenstad van Gent, verdween het echter in de 18de eeuw. In 1785 werd het Sint-Michielskerkhof samen met de omringende muur aangekocht door de stad Gent, die er een openbaar plein aanlegde. Nu zien we op het plein geen enkele verwijzing meer naar het kerkhof dat er vroeger lag. Toch werden de overledenen die daar te ruste waren gelegd, nog eenmaal gestoord. In 1986 werden er op dit plein opgravingen gedaan om meer te weten te komen over het verleden van de Gentenaars. Van deze opgravingen vindt u enkele foto’s terug in bijlage. Men vond er zeven lagen doodskisten. Er ontstond heel wat commotie rond de opgravingen, vele mensen gingen er niet mee akkoord dat de rustplaats van menige doden werd geschonden.

De uitvaart van een dierbare heeft naast het letterlijk begraven of cremeren van een persoon ook een figuurlijke betekenis voor de nabestaanden. Op die momenten laten we immers een beetje van het leven met een dierbare los. Hoewel we in ons leven heel vaak dingen, mensen, situaties, … loslaten wil dit nog niet zeggen dat we daarom ook vergeten. Het is eerder op een gezonde manier afscheid nemen van een persoon, zonder hem of haar uit je leven te bannen. Daarnaast wordt er ook vaak gezegd, dat het afscheid nemen van een geliefde ook een beetje zelf sterven is. Niemand vindt het op zulke momenten gemakkelijk om los te laten. Het ligt meer in onze aard om vast te houden, om alles bij te houden. 

Werkvormen

Tekst uit “Tob 2, 1 – 9”[1]): De goedheid van Tobit

Nadat ik mijn huis weer terug had en mijn vrouw Anna en mijn zoon Tobias aan mij waren teruggegeven, werd ter ere van mij op Pinksteren, het Wekenfeest, een feestmaal aangericht. Toen ik aan tafel ging en de vele gerechten zag, zei ik tegen mijn zoon: ‘Ga eens kijken of je ergens een arme, godvrezende volksgenoot vindt, en breng hem dan mee. Ik wacht op je.’ Hij kwam terug met de boodschap: ‘Vader, op de markt ligt een van onze volksgenoten. Ze hebben hem gewurgd.’ Ik liet de spijzen onaangeroerd, sprong op en droeg het lijk naar een schuurtje, waar ik het achterliet tot zonsondergang. Thuisgekomen waste ik me en at in droefheid. Ik moest denken aan wat de profeet Amos gezegd heeft: ‘Jullie feesten zullen in rouw veranderen en al jullie vreugde in gejammer.’

En ik weende.  Toen de zon was ondergegaan dolf ik een graf en begroef ik het lijk. Mijn naasten maakten zich er vrolijk over. ‘Hij ziet er niet eens tegenop, zijn leven op het spel te zetten; hij heeft al eens moeten vluchten, maar hij gaat gewoon door met het begraven van doden! Nadat ik de dode begraven had en ’s nachts thuiskwam, legde ik me, omdat ik ritueel onrein was, te ruste langs de muur van de binnenplaats, zonder mijn gezicht te bedekken.

Verwerking tekst

Tobit is een vrome Jood, die zich, zelfs nu hij in ballingschap in Nineve woont, aan de wetten van de Joodse religie houdt. Zo begraaft hij in dit verhaal een volksgenoot. Dit was niet vanzelfsprekend doordat de Joodse wetten om de doden te begraven niet overeenkwamen met de wetten van het heidendom waarin hij door de ballingschap terecht kwam. Hij kon hiervoor zelfs worden vervolgd. Deze tekst is de bron waarnaar verwezen werd om ‘de doden begraven’ als zevende werk aan de werken van barmhartigheid toe te voegen. De volgende vragen kunnen aan de jongeren worden gesteld om over deze tekst te reflecteren:

·      Tobit neemt wel een heel groot risico om die persoon, die hij niet kent, te begraven, waarom zou hij dit doen?

·      Waarom vinden we het nu zo belangrijk om mensen te begraven of te cremeren?

·      Waarom vinden mensen het belangrijk om dan samen met vrienden en familie een kerkdienst voor de overledene te houden of om samen te komen met vrienden en familie?

·      Zou jij zo’n groot risico nemen om iets te doen wat heel belangrijk voor je is?

·     

Spel

Bij dit spel krijgen de jongeren verschillende grafopschriften te horen. Deze zijn te vinden in bijlage en kunnen worden voorgelezen door de begeleider of door een lid van de groep. Daarna is het de bedoeling dat de jongeren proberen te achterhalen wat het beroep van deze overledenen was. Hierbij kunnen de jongeren bijvoorbeeld in groepen worden verdeeld. Elke groep kiest een groepsnaam. De groep die het eerste zijn groepsnaam roept, mag antwoorden. Het spel kan, met een kleine groep, echter evengoed in groep worden opgelost. Vervolgens kan per groep nog een ander grafschrift worden uitgevonden van ongeveer twee regels, dat dan wordt voorgelegd aan de rest van de groep die het juiste beroep raadt. Het is belangrijk dat de begeleider na het spelen van dit spel het belang aantoont van deze grafopschriften. Wanneer jongeren wordt gevraagd waarom men grafopschriften gebruikt zullen de antwoorden uit de jongeren zelf komen. Dit wordt gedaan om de overledene eer te bewijzen, om voorbijgangers te vertellen wie op die plaats ligt begraven, …

Stellingen

·             Iedereen moet gecremeerd worden, want het is veel te onhygiënisch om al die doden in de grond te begraven.

Deze stelling leidt vooral tot een discussie over de keuze tussen een begrafenis of een crematie. De begeleider kan deze discussie ook nieuw leven inblazen, door de volgende stellingen toe te voegen:

-          Wanneer je gecremeerd wordt, kan je familie geen bloemen meer aan je graf brengen.

-          Na verloop van tijd wordt het kerkhof vrijgemaakt voor ‘nieuwe’ doden.

-         

·             Wanneer iemand die je lief hebt sterft, begraaf je deze persoon tweemaal. De eerste keer op het kerkhof, de tweede keer in je hart.

Deze stelling bespreekt de figuurlijke betekenis van het barmhartige werk ‘de doden begraven’. Het gaat over het verschil tussen een persoon letterlijk begraven en de persoon begraven in je hart, de persoon loslaten. Ook hierbij kunnen enkele bijkomende vragen hulp bieden:

-          Wat wordt bedoeld met ‘een persoon begraven in je hart’?

-          Vergeet je een persoon helemaal omdat je hem begraaft in je hart?

-          Is het mogelijk de dood van een dierbare helemaal te verwerken?

-          Welke manieren kennen jullie om zo’n zware gebeurtenis gedeeltelijk of geheel te verwerken?

-         

Stopplaats 6: De gevangenen bezoeken: De mammelokker – Belfort

Achtergrondinformatie

In de oorspronkelijke tekst van Matteus 25 zijn de werken van barmhartigheid opgesomd. Waar we vandaag spreken van de gevangenen bezoeken, stond er oorspronkelijk in het evangelie de gevangenen bevrijden of vrij kopen. In onze huidige levenssituatie is dit echter ondenkbaar. Er worden geen gevangenen uit de gevangenis bevrijd en ook het gebruik om de gevangene vrij te kopen bestaat niet echt meer in die vroegere betekenis. Als we echter kijken naar de geschiedenis van het gevangeniswezen, valt het op dat het gebouw vroeger enkel gebruikt werd voor gevangenen die geen proces hadden gekregen. Ze waren niet tot een lijfstraf of tot de doodstraf veroordeeld en ze belandden in de vergeetput. De gevangenen uit die vergeetput halen en hen blijven beschouwen als medemensen is de opdracht die het werk van barmhartigheid inhoudt. Christenen in die tijd bezochten regelmatig de gevangenen en bemiddelden voor een humanere behandeling, een voorloper van de hedendaagse aalmoezeniers en gevangenisbezoekers.

Vandaag de dag zitten gevangenen op verschillende manieren opgesloten. Eerst en vooral zitten ze in de gevangenis en bovendien zijn ze ook nog eens afgescheiden van de buitenwereld waardoor ze in zichzelf opgesloten raken. Het werk van barmhartigheid “de gevangenen bezoeken / bevrijden” is dus levensnoodzakelijk. Gevangenisaalmoezeniers en gevangenisbezoekers geven invulling aan het bezoeken van de gevangenen en proberen via meerdere ontmoetingen en gesprekken de gevangene op een figuurlijke manier te bevrijden.

Terwijl hierboven het woord bevrijden reeds op een figuurlijke manier benaderd wordt, kan ook het woord gevangenen figuurlijk opgevat worden. Wanneer we spreken van gevangenen en gevangen zijn, denken we onmiddellijk aan een cel. Een gevangene is iemand die een misdaad begaan heeft en als straf een aantal jaar opgesloten moet leven in een ruimte van 4 meter op 3. Gevangen zijn is echter veel meer dan een straf voor misdadigers. Er zijn ook mensen die opgesloten zitten in hun eigen problemen, die geen uitweg meer vinden om naar hun normale leven terug te gaan. Ook die mensen hebben nood aan steun en willen dat ze geholpen worden bij hun persoonlijke zoektocht naar vrijheid.

De plaats waar we tijdens onze wandeling stoppen was ooit een gevangenis. In 1741 werden de twee onderste niveaus van de Lakenhalle ingericht als stadsgevangenis. Tijdens die herinrichting werd de Mammelokker gebouwd als centraal stuk en als verblijfplaats van de cipier. De naam van het gebouw is afkomstig van het reliëf dat boven de deur is aangebracht en dat een Romeinse legende uitbeeldt. De legende vertelt het verhaal van Cimon, een misdadiger die tot de hongersnood veroordeeld was en opgesloten zat in de gevangenis. Na een tijdje bleek dat hij niet van plan was er het bijltje bij neer te leggen. Er werd een onderzoek ingesteld en toen bleek dat hij in leven gehouden werd door zijn dochter die hem bij elk bezoek borstvoeding gaf. De rechter die het voorval moest beoordelen, vroeg aan de dochter hoe ze haar vader de borst kon geven. Haar antwoord hierop was: “Dat heb ik gedaan in vertrouwen op God”. Na dit te aanhoren schonk de rechter de vader gratie en hij liet deze liefde vereeuwigen in steen.

Werkvormen

Tekst: Ik was in de gevangenis

Ik was in de gevangenis

en jullie hebben je niet om mij bekommerd.

Ik was in de gevangenis

en jullie hebben mijn gezinsleden genegeerd.

Ik was in de gevangenis

en jullie hebben je kinderen verboden

om met mijn kinderen te spelen.

Ik was in de gevangenis

en kwam weer vrij maar door jullie wantrouwen

begon de straf pas toen.

                              Dorothee Sölle

De gevoelens die een gevangene heeft zijn vaak heel erg verwarrend. In dit gedicht wordt er uiting gegeven aan een overheersend gevoel. De achternawijzende vinger en het geroddel van de mensen uit de nabije omgeving is vaak nog het ergst. Het is belangrijk dat de jongeren weten hoe de (ex-) gevangenen zich daarbij kunnen voelen.

Mogelijke verwerking:

·          Hoe voelt de gevangene zich in zijn situatie?

·          Vindt hij dat hij niets fout gedaan heeft?

·          Wat vindt hij nog het ergst van allemaal?

·          Wie wil hij beschermen? 

Spel/quiz

Amnesty International is een beweging die zich verzet tegen de schending van de mensenrechten. Daarbij hoort ook het beoefenen van het werk van barmhartigheid “de mensen bevrijden”.

Zoals staat in de beschrijving van hun organisatie:

Amnesty ijvert voor de vrijlating van mannen en vrouwen die vastgehouden worden, waar ook ter wereld, wegens hun overtuiging, huidskleur, geslacht, etnische of sociale afkomst, taal, geloof of filosofische overtuiging. Eén voorwaarde: ze mogen geen geweld gebruikt hebben of er toe aangezet hebben. Deze mensen, die ten onrechte opgesloten zitten, worden gewetensgevangen genoemd.

De oorspronkelijke bedoeling van het werk, nl. de gevangenen bevrijden, wordt hier dus tot uitvoering gebracht. De acties die ze hiertoe ondernemen situeren zich het meest op het vlak van schrijfacties. Mensen worden opgeroepen massaal brieven te schrijven naar de regering van dat bepaalde land waar de mensenrechten geschonden worden om ze zo onder druk te zetten en hen aan te sporen iets te veranderen aan de situatie.

De jongeren maken in deze werkvorm kennis met Amnesty International aan de hand van vijf vragen. Het is de bedoeling dat de begeleider, indien gewenst, nog wat extra uitleg verschaft over de werking zodat de jongeren duidelijk de link kunnen zien tussen “Gevangenen bevrijden” en de organisatie. Voor meer info: www.aivl.be

QUIZ

1. Het ontstaan van Amnesty International heeft veel te maken met een krantenartikel dat de Britse advocaat Peter Benenson, de stichter van AI, had gelezen in 1961. Het artikel vermeldde dat twee Portugese studenten veroordeeld waren tot zeven jaar gevangenisstraf. Wat hadden ze misdaan?

               a. Ze hadden een toast uitgebracht op de vrijheid

               b. Ze waren betrokken geweest bij de bezetting van de universiteitsgebouwen

               c. Ze hadden plannen gesmeed om de rector van de universiteit te gijzelen

2. “Luister naar de muziek” is een Turkse martelmethode. Wat gebeurt er precies?

a. Via een luidspreker wordt het eindeloos getik van waterdruppels op een golfplaat uitgezonden

b. Via een luidspreker worden scherpe klanken uitgezonden die dicht bij de pijngrens liggen

               c. Via een luidspreker wordt het gekreun van andere gefolterden uitgezonden

3. In 2000 waren 67 % van de Amerikanen voor de doodstraf. Hoeveel procent van de Nederlanders waren in datzelfde jaar voorstander van de doodstraf?

               a. 35 %

               b. 45 %

               c. 55%

4. In hoeveel landen komt marteling nog voor?

               a. In een kwart van de landen

               b. In de helft

               c. In driekwart

5. Amnesty ijvert voor de vrijlating van mannen en vrouwen die vastgehouden worden, waar ook ter wereld, wegens hun overtuiging, huidskleur, geslacht, etnische of sociale afkomst, taal, geloof of filosofische overtuiging. Er is echter één voorwaarde, welke?

               a. Ze moeten reeds twee jaar vastzitten

               b. Ze mogen geen geweld gebruikt hebben

               c. Ze mogen niet aangezet hebben tot geweld

Stellingen

·      Gevangenen hebben geen recht op begeleiding. Ze moeten gewoon boeten voor hun gestelde daden.

Deze stelling laat de deelnemers nadenken over schuld en vergeven. Heeft een gevangene recht op een menswaardige begeleiding? Heeft hij of zij ook schuldgevoelens en moet daar dan iets mee gedaan worden?

·      Gevangen zijn heeft soms niets te maken met een échte gevangenis.

Deze stelling kan geduid worden aan de hand van de figuurlijke inhoud van het werk dat hierboven is opgenomen.                                                                                                       

Bij Stopplaats 7: De dorstigen laven: Fontein: Kalandeberg

Achtergrondinformatie

Eten en drinken zijn basisbehoeften van elke mens en worden meestal in één adem genoemd. Net zoals er doorheen de tijd tekenen merkbaar waren van liefdadigheid m.b.t. het bestrijden van honger, werd er zeker ook aandacht besteed aan het laven van dorstigen. Op historisch gebied liggen deze twee werken van barmhartigheid dan ook in dezelfde lijn.

Tijdens deze wandeling wordt er halt gehouden bij een fontein in het centrum van Gent. Deze werd geschonken door Baron F. van Ackere (1878-1958), voorman van de Christelijke Middenstandsbewegingen en van de Kunstambachten. Dit monument werd heropgericht bij de aanleg van de verkeersvrije zone Koestraat-Kalandeberg-Kalandestraat. Dit alles gebeurde op 11 juli 1992 door G. Temmerman (toenmalig burgemeester), F. Beke (Schepen van Openbare Werken) en J. Dujardin (Stadssecretaris). Deze informatie is ook terug te vinden op het plaatje bij de fontein.

Van watertekort is bij ons globaal gezien weinig sprake. Als er bij ons problemen zijn wat water betreft, valt het eerder onder de noemer watersnood dan waternood te plaatsen, door bijvoorbeeld overstromingen bij overvloedige regenval. In andere delen van de wereld is er wel sprake van een waterproblematiek. Elke dag komen veertigduizend kinderen om van dorst of van slecht water en elk jaar sterven twintig miljoen mensen bij gebrek aan gezond water. Bijna alle vrouwen in Afrika en ook elders moeten kilometers ver gaan, met zware kruiken op hun hoofd, om drinkbaar water te halen.

Een ander groot probleem dat hierbij aansluit is de privatisering van water op wereldvlak. Op die manier wordt water immers een kwestie van vraag en aanbod en dreigt het een privilege te worden van de gegoede klasse, wat armoede en conflicten alleen maar in de hand werkt.

De organisatie 11.11.11 vestigde in 2004 en 2005 de aandacht op en pakte uit met een campagne die ons wou bewustmaken dat drinkbaar water geen evidentie is, maar dat het dat wel zou moeten worden voor allen. Water als basisrecht voor ieder mens, zonder onderscheid. Wij kunnen op de eerste plaats onze solidariteit tonen met mensen die niet van het voorrecht van stromend water kunnen genieten door bijvoorbeeld zuinig om te springen met water.

De fontein waar we stoppen wordt niet letterlijk gebruikt om de dorstigen te laven. Deze plaats is vooreerst om symbolische beweegredenen gekozen als stopplaats. Nochtans worden fonteinen in sommige landen wel degelijk gebruikt als halteplaats om de dorst van voorbijgangers te lessen. In Italië bijvoorbeeld kan men haast op elk pleintje een fontein of een waterpartij vinden waar puur bronwater uitspuit, kenmerkend door het opschrift ‘aqua potabile’. 

In de bijbel wordt dikwijls het symbool van water gebruikt om de innerlijke dorst van mensen te lessen (bv. de Samaritaanse bij de bron). Een figuurlijke benadering van dit werk is dan ook heel actueel en waardevol.

Elke mens heeft immers dorst: dorst naar vriendschap, liefde, trouw en vreugde. Het lijkt misschien vreemd, maar ondanks het uitgebreide gamma aan huidige communicatiemiddelen, zijn mensen nog nooit zo eenzaam geweest als nu. Er zouden a.h.w. ‘bronnen’ moeten gecreëerd worden, want waar bronnen zijn, komen mensen samen en kan er een oase ontstaan van echte communicatie, vanuit het hart.

Werkvormen

Tekst

“Een boer had in zijn tuin een grote bamboepalm. Hij hield van zijn bamboe en verzorgde hem naarstig. Als er niet genoeg regen viel, bracht de boer de bamboe het nodige water. Op zekere dag kwam de boer bij zijn bamboeplant en zei: “Mijn lieve bamboe, het spijt me zeer, ik moet enkele van je bladeren afsnijden. Ik ontvang bezoek, ik heb je bladeren nodig als eetborden voor mijn gasten.’ Nog lang sprak de boer met zachte woorden tot de bamboe, en sneed zijn bladeren af.

Enkele weken later ging de boer naar zijn bamboeplant met een moeilijk bericht. ‘Lieve bamboe’, zei de boer ‘ik moet je iets pijnlijks zeggen: ik moet je geheel omkappen.’  ‘Neen, neen’, huilde de bamboe angstig, ‘zo hard kan je toch niet zijn, we zijn toch altijd goede vrienden geweest.’ Langdurig en geduldig sprak de boer met zijn bamboe. Met gebroken hart liet de bamboe zich omkappen. Met krachtige slagen hakte de boer de bamboeplant om. Hij bond de bamboestammen aan elkaar en maakte er een lange waterleiding van, van de bergstroom tot het dorp, zodat daar iedereen te drinken had. Toen was de bamboe gelukkig!” (Uit een homilie van een Afrikaanse bisschop)

Verwerking van de tekst:

Aan de hand van onderstaande vragen kan er dieper ingegaan worden op de inhoud van het verhaal.

·          Welke gevoelens roept het verhaal bij je op?

·          De boer staat voor een moeilijke keuze. Welke? (de bamboe omkappen of niet)

·          Maakt hij de juiste keuze? Wat zou je zelf doen in deze situatie?

·          Waarom is de bamboe uiteindelijk toch gelukkig? (door hem zijn een heleboel mensen gelukkig)

·          Op welke manier zijn de boer en de bamboeplant barmhartig? (ze zetten zich in voor anderen, ze lessen de dorst van anderen)

·          Wat is de boodschap van dit verhaal? (gelukkig wordt men pas wanneer men deelt)

Spel

De jongeren buigen zich over een grote rekensom. Naargelang de graad en het niveau van de jongeren kan deze opdracht eenvoudiger of moeilijker gemaakt worden. Er kan bij onduidelijkheid eventueel ook gebruik gemaakt worden van de rekenfunctie in een GSM-toestel.

Mogelijke sommen:

Hoofdrekenen:

à 88 + 23 x 100 + 19 – 9 x 10 + 5 + 6 = ???

à 11 x 11 – 10 x 1000 + 76 + 39 – 4 = ???

Met toestel:

à 86 + 416 x 3 + 99 – 66 + 711 x 2 + 500 : 50 x  11 + 10 x 100 + 79 – 8  + 40 = ???

Deze sommen komen uiteindelijk allemaal uit op 111111. Als begeleider kan men de groep vragen waaraan dit cijfer hen doet denken. Eventueel kan men de hint geven dat het bekomen getal moet opgesplitst worden in 3 delen. Op die manier kan de link gelegd worden met 11.11.11. Er kan dieper ingegaan worden op de werking van deze organisatie en hun visie op de waterproblematiek in de wereld (bv. rond privatisering, water als basisrecht voor elk mens, e.d.). Dit kan gebeuren a.d.h.v. campagnemateriaal dat aansluit bij de waterproblematiek. Het is aan te raden te werken met recent(er) materiaal indien dit reeds verouderd is. Met de volgende affiche kan bijvoorbeeld als volgt gewerkt worden…

  • Wat zie je op de poster? Is dit realistisch? Is deze situatie denkbaar? (neen, er is een duidelijk contrast tussen de moderne vrouw en de vuile goot)
  • Wat is hier bevreemdend aan? (onze kranen met vers water t.o.v. de goot)
  • In de slogan van 11.11.11 zit een woordspeling. Welke? (H2O + onrecht = H2Onrecht)
  • Wat zou je zelf drinken als je geen water kon betalen? (verwijzing naar slogan)
  • 11.11.11 eist dat drinkbaar water een basisrecht is en blijft voor iedereen. Wat vind jij hiervan?

stellingen

Gedicht:  

Ha twee

is water in ’t labo

Maar in het echt

is water leven

en soms dood.

 

Ha twee

een wonder

van hierboven

en zo doodgewoon

 

Manu Verhulst

 

·          Water doet leven, altijd en overal.

Deze stelling laat de jongeren stilstaan bij de verschillende dimensies van water. Terwijl water aan de ene kant levengevend is (bv. vruchtwater, dorstlesser, zuiverheid, doopsel, enz.), kan het aan de andere kant ook veel problemen met zich meebrengen (bv. tsoenami’s, verdrinking, enz.).

·          Gelovigen lessen hun dorst ook op een innerlijke manier.

Hierbij kan nagedacht worden over wat mensen innerlijk nodig hebben als dorstlesser. Dit kan bij iedereen heel verschillend zijn, maar dikwijls gaat het om fundamenteel gelijklopende zaken als vriendschap, geborgenheid, respect, vrede, liefde, enz. Het kan boeiend zijn met de jongeren na te denken over de manier waarop gelovigen kunnen dorsten naar iets wat hen overstijgt. Het zoeken naar wat dieper in hen leeft, wat hen drijft, hoe ze geroepen worden, wat hun leven geeft en wat ze God durven noemen.

Op zoek op naar meer inhoudelijke werkvormen?

Surf naar www.ijd.be

Materiaal

Uitgebreide wandeling voor de begeleider Alle bijlagen voor de begeleider Tochtboekje voor de leden

Organisatie
Interdiocesane Jeugddienst vzw

Leeftijd

12
tot
14 jaar

Aantal spelers

4
tot
60 spelers
Duur
120 minuten
Aantal groepen
1 groep
Intensiteit
matig